Eerste generatie

Barend Dukker & Marij Houtkamp

Familienaam Voornamen Betr. Doop Locatie Begrafenis Locatie
Dukker Barend hfd omstreeks 1716 [1]   24 maart 1797 [2] Delft
Houtkamp [3] Marij vr. omstreeks 1718 [4]   26 november 1790 Naaldwijk
Dukker Bernardus zn 26 juli 1746 [5] Poeldijk omstreeks 1803 [6] Delft
Dukker Johannes zn 3 december 1748 [7] Poeldijk    
Dukker Matthias zn 15 oktober 1750 [8] Poeldijk 28 februari 1804 Delft
Dukker Gerardus zn 25 augustus 1753 [9] Poeldijk 8 maart 1819 Delft
Dukker Marijtje dr 29 oktober 1755 [10] Poeldijk 22 september 1810 Delft
Dukker Jan. zn 24 januari 1758 [11] Poeldijk 24 januari 1759 Naaldwijk
Dukker Jan. zn 18 maart 1760 [12] Poeldijk 3 januari 1767 Naaldwijk
Dukker Marinus zn 8 september 1762 [13] Poeldijk 3 september 1776 Naaldwijk

Barend, zoon van Bernardus Ducker, wordt in ongeveer 1716 geboren in West-Duitsland (het gebied Oldenburg, het Hannoverse en Westfalen). Het gezin is rooms-katholiek. Het is waarschijnlijk zijn oudste broer Gerardus die het ouderlijk hof krijgt toebedeeld. Barend, zijn broer Jan en zus Anna Maria zijn genoodzaakt elders een bestaan op te bouwen. Zij vertrekken tussen 1734 en 1742 op weg naar Holland. Met name aan de kust en in de grote steden waren de Duitsers, die wel doorvoed en sterk waren en daarom goed konden werken, welkom als gastarbeider.
Onderweg hebben zij mogelijk aansluiting gezocht bij een andere groep trekarbeiders. Wellicht dat zij samen met onder meer Marij, Margriet, Henricus en Matthias Holtkamp [14] de reis hebben ondernomen.

Er kan aangenomen worden dat de arbeidstrek uit de regio Osnabrück naar Nederland al sinds de 16e eeuw plaatsvond. In de daaropvolgende Gouden Eeuw in Nederland werden vele migranten uit het gehele noordwesten van Duitsland door het vooruitzicht van werk en goede verdiensten in Holland aangesproken. De periode van economische opbloei in ons land, die duurde tot het midden van de 18e eeuw, had een permanente vraag naar arbeidskrachten tot gevolg.
In het prinsdom Osnabrück, het thuisland van een groot deel van de Hollandgangers, was de situatie geheel tegenovergesteld. In de 17e eeuw moest aldaar als gevolg van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) een torenhoge schuldenlast weggewerkt worden en hiertoe werd een nogal ingrijpende belastingpolitiek gevoerd.
Het verbod op de erfdeling uit 1618, dat instandhouding van de hoeves moest waarborgen, en de groei van de bevolking sinds het einde van de bovengenoemde Dertigjarige Oorlog leidden tot het ontstaan van de klasse van de ‘Heuerleute’. Dit was een in economisch opzicht zeer afhankelijke bevolkingsgroep waarin de zogenaamde ‘Hüsselten’ te vinden waren. Deze ‘Hüsselten’ waren niet-ervende kinderen van boeren. Zij bezaten geen grond en konden ook helemaal nergens introuwen Daarom huurden (‘heuerten’) zij van een boer een klein stukje land en een huis. Het aantal ‘Heuerleute’-families in de regio Osnabrück maakte rond 1770 meer dan 53 % van de plattelandsbevolking uit. Het systeem met zijn structurele onzekerheden en risico’s was, naast de bijzonder geringe exploitatiemogelijkheden van de boerderijen en de onvruchtbaarheid van de bodem in het gebied, een zeer belanrijke oorzaak van de gang naar Holland.
De Hollandgangers vertrokken niet alleen. Als dat mogelijk was vertrokken zij in groepen vanuit de woonplaats. Vandaar trokken de zich verzamelende trekarbeiders in steeds groter wordende troepen naar het veer over de Ems bij Lingen, alwaar zich de Hollandgangers uit het Eemsland en waarschijnlijk ook uit de regio Cloppenburg bij hen aansloten. In Lingen werden jaarlijks tienduizenden heen- en terugreizende trekarbeiders met het veer overgezet.
(www.barendse.ws)

Seizoenfluctuaties in de werkgelegenheid werden gedeeltelijk opgevangen door het te werk stellen van buitenlandse seizoenarbeiders. Er bestond een regelmatige trek van zulke seizoenarbeiders uit West-Duitse streken zoals Oldenburg, het Hannoverse en Westfalen, naar Nederland. Zij waren hoofdzakelijk afkomstig uit de groep keuterboeren, wier bedrijf zo klein was dat zij gedwongen waren om bijverdiensten te zoeken. In midden van de 18e eeuw kwamen er naar schatting elk jaar ongeveer 27000 van deze buitenlandse seizoenarbeiders naar ons land.
(“Algemene Geschiedenis der Nederlanden”, 1970)

Hij vindt een onderkomen in de Molsteeg. In deze steeg wonen nog meer mensen met wie hij is meegereisd, waaronder familie Houtkamp , met hun dochter Marij. Op 6 november 1745 [15] huwt hij op dertigjarige leeftijd met Marij. Barend, zoon van een keuterboer, vertrekt vervolgens met Marij naar Naaldwijk om als boerenknecht werk te zoeken in het Westland.

De opkomst van de tuinbouw in het Westland dateert van de zeventiende eeuw. De landmeters Nicolaes en Jacob Kruikius registreerden in 1712 op hun kaarten van het hoogheemraadschap van Delfland vele boomgaarden rondom de dorpen Naaldwijk, Wateringen, Poeldijk en Loosduinen, hetgeen wijst op een specialisatie in de tuinbouw. De uitbreiding van de tuinbouw was gedurende de achttiende eeuw dusdanig dat in 1807 al circa een kwart tot een derde van Naaldwijks beroepsbevolking van deze bedrijfstak kon leven. Gedurende de negentiende eeuw concentreerde de tuinbouw zich binnen de gemeente op de zandgronden rond Naaldwijks dorpskern en op de kleigronden ten noorden van Honselersdijk, Deze gebieden waren geschikt voor de tuinderij, omdat zij door hun hoge ligging zonder bemaling afwaterden op de boezemwateren van Delfland.
Overigens vervulden Naaldwijk voor de agrarische bevolking in de omstreek een duidelijke centrumfunctie. In de dorpskern [16]treffen we bakkers, slagers, smeden, kleermakers en tal van andere ambachtslieden aan; daarnaast ook vele losse arbeiders, die op het land hun inkomen bijeensprokkelden.
(“Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters”, Frans Groot 1992)

Barend en Marij zijn rooms-katholiek en wonen in de dorpskern Naaldwijk dan wel in de directe omgeving daarvan [17]. Om hun kinderen te kunnen dopen wijken zij uit naar een schuilkerk in Poeldijk [18].

De hervorming in Naaldwijk begon eind 16e eeuw. De hervormde godsdienst kreeg de overhand. Katholieken kregen het zwaar te verduren: het vieren van een heilige mis werd bestraft met gevangenschap, onterving, naasting van goederen, zware geldboetes e.d. Er ontstonden zogenaamde schuilkerken: huizen van particulieren, die dienden als kerk. Katholieken van onder andere Naaldwijk, Monster en Loosduinen vierden de heilige mis en doopten hun kinderen in het geheim in het huis van Thoen, het huis aan de Zwartendijk te Poeldijk.
(“Waar mensen samenkomen”, Sint Adrianusparochie 1987)

Jan (het zesde kind), Jan (het zevende kind) en Marinus worden evenwel in de grond rondom de gereformeerde kerk te Naaldwijk begraven, daar katholieken in die tijd geen eigen begraafplaats hadden.

Voor 1800 werd bijna uitsluitend in en om de gereformeerde kerk begraven. De overledenen van verschillende gezindten kregen hier een plaats. Ook katholieken werden dus in de gereformeerde kerk of op het bijbehorende kerkhof begraven.
(“Stamboomonderzoek”, CBG 1998)

Barend en zijn gezin hebben het niet al te slecht en zijn in staat het een en ander uit te geven. Zo koopt Barend in augustus 1775 uit de boedel van wijlen Jan van Tongeren een hemd voor 14 stuivers. Als zijn vrouw Marij in 1790 komt te overlijden wordt er voor het begraven en voor het luiden van de klokken ƒ 2,00 betaald [19]. Ook als zijn kinderen komen te overlijden is er geld voor de begrafenis.

Wie het betalen kon, liet geld na voor een begrafenis in de kerk op het Plein. Dat kostte voor een graf in het hoogkoor ƒ 16,-, in het laagkoor ƒ 8,- en in de kerk ƒ 4,-. Voor zerk en tegels kwam daar nog ƒ 1,10 bij. Kon men dat niet betalen, dan werd men buiten de kerk begraven, in de grond rondom de kerk aan het Plein. Uiteraard moest nog worden betaald voor de grafdelver, dat varieerde van ƒ 1,16 tot ƒ 6,-. Bovendien moest men nog betalen voor de doodbidder, dat varieerde van ƒ 1,- tot ƒ 4,-. Voor een “overleden kind op de arm gedragen”, gold meestal half tarief! Lijken van armen werden gratis begraven buiten de kerk.
(“Waar mensen samenkomen”, Sint Adrianusparochie 1987)

Barend heeft weliswaar Naaldwijk niet als geboorteplaats, maar kan op basis van de periode dat hij in Naaldwijk heeft verbleven en gewerkt toch een akte van indemniteit verkrijgen als hij, eind 1791, één jaar na het overlijden van zijn echtgenote naar Delft [20] vertrekt en in Jacob Gerritsestraat [21] gaat wonen. Barend Dukker komt in 1797 te overlijden.

Armenzorg was een taak die de daartoe aangewezen instellingen zoals diaconieën en plaatselijke armbesturen in vroeger eeuwen over het algemeen zorgvuldig en plichtsgetrouw vervulden. Ouderen die niet meer konden werken, zieken, zwakzinnigen, weduwen en wezen, zij allen konden op ondersteuning rekenen, al kregen ze niet meer dan het strikt noodzakelijke: een dak boven het hoofd en voeding en kleding in natura.

Om de uitkeringen zo veel mogelijk te beperken werden, al in de 17e eeuw ruim voor de invoering van de akten van indemniteit, armen vaak terugverwezen naar hun plaats van herkomst. Op 8 augustus 1682 bepaalden de Staten van Holland dat als men een jaar in een plaats woonachtig was, het armbestuur van die plaats vanaf dat ogenblik de plicht tot onderstand had in geval van armoede. Deze bepaling leidde tot de algemene gewoonte om van binnenkomende personen een akte te vragen waarin het armbestuur van de plaats van herkomst zich garant stelde voor hun onderhoud, indien zij tot armoede zouden vervallen; ofwel door hen te laten terugkeren, dan wel door geld over te sturen. Vanaf die tijd droegen bijna alle personen die verhuisden, van kind tot grijsaard, zo’n akte bij zich en gaven die af aan het (arm)bestuur van de nieuwe woonplaats.

Aan deze gang van zaken kwam pas definitief een einde in 1818.
(“Maaslandse Bronnen, Akten van indemniteit 1700-1811”, Historische Vereniging Maasland 1998)

Over de kinderen van Barend Dukker en Marij Houtkamp is het volgende bekend:

1. Bernardus: zie verder Bernardus Dukker & Catharina Bergman.

2. Johannes: Zowel in de DTB registers van het Westland, Rijswijk als van Delft zijn er geen verdere gegevens te vinden van Johannes [22]. Naast dat het overlijden van de Johannes mogelijk niet is geregistreerd, is het mogelijk dat Johannes uit Delft is weggegaan.

3. Matthias: zie verder Matthias Dukker & Catharina Margaretha Willeke.

4. Gerardus: zie verder Gerardus Dukker & Marijtje Heggie.

5. Marijtje:

Familienaam Voornamen Betr. Doop Locatie Begrafenis Locatie
Rijsig, van Jacob hfd     6 november 1810 [23] Delft
Dukker Marijtje vr. 29 oktober 1755 Poeldijk 22 september 1810 Delft

In 1780 vertrekt Maria Barendsdr. Dukker naar Rijswijk [24] om daar op 13 februari 1780 met ene weduwnaar Jacob van Rijsig te huwen. Ze komen in 1809 in Delft [25] wonen. In 1810 overlijdt ene Maria [26] Dukker op 22 september in het Gasthuis te Delft.

In de Middeleeuwen kende Delft al instellingen om zieken te verzorgen. Het Gasthuis is op dit gebied zelfs de oudste van Nederland en dateert uit het midden van de dertiende eeuw.
(“Ach Lieve Tijd”, Gemeentelijk Archiefdienst Delft en het Stedelijk Museum Het Prinsenhof 1996)

6. Jan.: In de DTB registers wordt er gemeld dat ‘een kind [27] van Baarent Dukker’ is begraven op 24 januari 1759 te Naaldwijk. Voor het gedurende een half uur laten luiden van de klokken worden tien stuivers betaald.

7. Jan.: Dit kind [28] wordt op 3 januari 1767 te Naaldwijk begraven. Voor het gedurende een half uur lang laten luiden van de klokken worden tien stuivers betaald. Voor de huur van het doodskleed wordt één gulden betaald.

8. Marinus [29]::Dit kind overlijdt op 28 augustus 1776 [30] en wordt op 3 september te Naaldwijk begraven. Voor het begraven wordt ƒ 1,00 betaald.

Voetnoten:
[1] Gebaseerd op de gemiddelde leeftijd dat mannen huwden. [“Algemene Geschiedenis der Nederlanden”, 1970]
[2] Daar van alle kinderen en kleinkinderen met de naam Bernardus en Barend bekend is dat zij later zijn gestorven dan 1797, is er weinig twijfel dat het hier gaat om de echtgenoot van Marij Houtkamp.
[3] Wordt ook wel als Houtkams geschreven.
[4] Gebaseerd op de gemiddelde leeftijd dat vrouwen huwden. [“Algemene Geschiedenis der Nederlanden”, 1970]
[5] Getuigen: Harmen Brinkman en Grietie Houtkamp.
[6] Volgens de huwelijksbijlagen bij het huwelijk van Christianus met Catharina Herremans in 1820 en Mathias met Neeltje Wolhof in 1824.
[7] Getuigen: Jan Dukker en Margriet Houtkamp.
[8] Getuigen: Matthias Houtkamp en Maria Dukker.
[9] Getuigen: Henricus Houtkamp en Anna Maria Ducker
[10] Getuigen: Thijs Mulder en Mary Otte.
[11] Getuigen: Gerrit Scholker en Anna Marij Dukker.
[12] Getuigen: Jan Dukker en Grietje Houtkamp.
[13] Getuigen: Hendrik Houtkamp en Grietje van de Elst.
[14] De naam Holtkamp, wat fonetisch overeenkomt met Houtkamp, komt in Westfalen veelvuldig voor.
[ 15] Gebaseerd op de datum van ondertrouw. Ondertrouw vindt plaats op 16 oktober 1745 te Delft. Barend en Marij wonen beide in de Molsteeg. Conform de Gaarderbescheiden van Delft van 15 oktober 1745 trouwen zij Pro Deo.
[16] Frans Groot refereert in zijn boek “Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters” (1992) naar het jaartal 1812, maar het is aannemelijk dat ook in de tweede helft van de achttiende eeuw Naaldwijk een centrumfunctie vervulde.
[17] Naast dat Frans Groot in zijn boek “Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters” (1992) aangeeft dat de meeste landarbeiders in de dorpskern Naaldwijk woonden, vermeldt hij dat, eind 18e eeuw, alleen in het dorp zelf en in de directe omgeving daarvan een redelijke concentratie katholieken kon worden gevonden.
[18] De kinderen worden te Naaldwijk geboren.
[19] Volgens www.geneaknowhow.net lag het dagloon in de 18e eeuw op het platteland in het westen rond de één gulden per dag.
[20] Conform de akte van indemniteit van Naaldwijk van 2 september 1791.
[21] Conform hetgeen in de DTB registers staat vermeld bij het overlijden van Barend.
[22] Wel komt ene Johanna Dukker voor in Delft. Zij is getrouwd met Ignatius Hoek. Dit blijkt uit een notarieel akte van 28 december 1800 opgemaakt te Delft en uit registergegevens die er op duiden dat zij de moeder is van Franciscus Hoek.
[23] Overledenen gequalificeerde (betekenis: hoog gewaardeerd).
[24] Conform de akte van Indemniteit van Naaldwijk van 1 februari 1780
[25] Volgens de akte van admissie van 29 december 1809.
[26} Daar het niet kan gaan om een van de dochters van Bernardus Dukker en Catharina Bergman of van Matthias Dukker en Catharina Willeke en er in die tijd in Delft verder geen anderen waren met de naam Maria Dukker, wordt er van uitgegaan dat het hier gaat om het overlijden van de dochter van Barend Dukker en Marij Houtkamp.
[27] Het feit dat er wordt gesproken over ‘een kind van Baarent Dukker’ duidt er op dat een jong persoon werd begraven. Daar het volgende kind eveneens Jan wordt genoemd, kan er worden geconcludeerd dat hier gaat om het overlijden van Jan., het zesde kind van Barend Dukker en Marij Houtkamp.
[28} In de DTB registers zijn bij het begraven van Jan en Marinus alleen de namen van de overledenen vermeld. Daar er slechts één gezin met de naam Dukker in Naaldwijk woonde kan er geen sprake zijn van verwarring en mag er worden aangenomen dat het gaat om de kinderen van Barend Dukker en Marij Houtkamp.
[29} In het begraafboek wordt zijn naam als Marijnus geschreven.
[30} Bij het overlijden van Marinus staat ‘subitanee’. Dit Latijnse woord staat voor plotseling. Het zou er op duiden dat Marinus is overleden zonder laatste vormsel.